Ik zat al een paar dagen niet lekker in mijn vel. Ik was moe en prikkelbaar en er kwam niets uit mijn handen. Behalve to-do-lijstjes.
Naast de vermoeidheid en het korte lontje, waren ook de lijstjes een teken dat het niet goed ging. Allereerst waren er meerdere lijstjes op meerdere briefjes, mét overlap. Daarnaast waren ze heel slordig – alleen door mij leesbaar – geschreven en stond alles er schots en scheef op. Verder waren het lijstjes waarop zowel werkgerelateerde dingen stonden als persoonlijke dingen én dingen die eigenlijk op een to-do-lijstje van mijn man en zoons thuishoorden. Tot slot waren er punten doorgestreept, maar dat was alleen maar omdat die acties uit elkaar getrokken waren in kleinere (en daardoor dus meer) to do’s.
Lijstjes dus. Lange, onoverzichtelijke lijstjes. En hoe langer ze werden, des te minder ik deed. Kwestie van bevriezen. Totdat ik op een gegeven hardop tegen mezelf verzuchtte: ik móet ook zoveel! En dat was het moment dat mijn lampje aanging. Wacht even, ik zei ‘ik moet’. Dát is wat er misgaat nu. Ik ben om de een of andere reden weer in de overlevingsmodus gekomen. De ik-moet-modus. Maar ik moet helemaal niets! Helemaal niets!
Ik zette een kop thee, ging rustig zitten en liep de lijstjes af. Bij elk punt vroeg ik mezelf: wil ik dit? In de meeste gevallen was het antwoord ja. Ik schreef al die acties netjes over op een overzichtelijk briefje. En ineens was de frustratie over het lijstje weg. En daarmee ook het uitstelgedrag. Ik wilde deze dingen doen. Ik koos ervoor om ze te doen. Ik had redenen om ze te willen doen.
Woorden doen ertoe. Bij ‘moeten’ ga je in de weerstand. Dat gebeurt vanzelf. Tenminste, bij mij wel. ‘Willen’ geeft een heel ander gevoel. Je kiest er zelf voor om iets te doen. Mijn to-do-lijstje was niet veel korter geworden, maar ik had alles binnen korte tijd afgestreept. Dat wilde ik.